Keramische kunst in en om ‘De wijngaard’

Een tentoonstelling van werk van Hanna Mobach ter gelegenheid van de opening van de nieuwbouw van De Wijngaard op 28 september 2006.
Tevens een terugblik op de collectie Mobach-keramiek, die al sinds 1970 in het gebouw geïntegreerd is, dankzij het grote enthousiasme van de architect Jaap Lengkeek voor keramiek en de fijne samenwerking die bestond tussen mijn vader Klaas Mobach II en mijn broer Bouke enerzijds en de architect anderzijds.

“Het land ligt daar als een mens van wien men houdt”.

Dit zinnetje van Nescio vertelt precies wat mij inspireert.
Een beschaduwde oever aan de rand van een sneeuwveld; de weerspiegeling verdubbelt de schaduw en maakt er een mens van.
Een opgedroogde regenplas met zijn krimpscheuren vormt een ondiepe holte die aan een mens doet denken.
Scheuren in de wand van een afgraving zien er uit als schaduwen van voorbijgangers.
Al lopend door de ongerepte natuur word ik erdoor getroffen, ik schrik ervan, loop terug om te zien of het waar is wat ik zag en begin te tekenen.
Zo onderzoek ik wat nodig is, wil de vorm zijn inhoud prijsgeven.

“Tekenen is de kunst van het weglaten. Kijk maar door je oogharen”, zei mijn vader als we samen buiten zaten te tekenen.
Ik was toen elf of twaalf.

Mijn grootvader stichtte in 1895 in Utrecht een pottenbakkerij.
Hij werd opgevolgd door vier van zijn zonen, van wie mijn vader, Klaas II, de jongste was.
Mijn broer Bouke en mijn neefs volgden en nu wordt het bedrijf geleid door de vijfde generatie.

Als telg uit deze familie leerde ik respect en liefde voor de traditie en het ambacht en vooral voor de beeldende kunst in ruime zin.
Ik kwam echter niet in het bedrijf, maar kreeg een opleiding als beeldend kunstenaar.

Tijdens mijn opleiding aan Ateliers 63 in Haarlem voerde ik enkele grote werken uit in klei (in Utrecht) in combinatie met staal (in Haarlem). Met staal kun je klei laten zweven.

Na de Ateliers volgden vier jaar in het bedrijf waarbij de daar vervaardigde potten en vazen mochten dienen als materiaal, net zoals schroot en andere gevonden voorwerpen. Beelden en wandobjecten maakte ik. Geen (ontwerpen voor) gebruiksgoed. Ik werkte deels voor het bedrijf, deels voor mezelf en gaf les aan de Utrechtse kunstacademie (keramisch beeldhouwen).

Af en toe liet ik een beeld gieten of lassen, maar gaandeweg begon de klei me meer te boeien en ik vond het fijn dat je het beeld helemaal zelf kunt uitvoeren. De directe toets van je vingers blijft bewaard in de huid, terwijl je de kleur en de gloed van de scherf kunt bepalen door de kleisoort en de temperatuur waarop je stookt.

Tegenwoordig beperk ik me meestal tot zwart-, rood-, of witbakkende klei en een eenvoudige kleislib waardoor het beeld een satijnige glas krijgt.

Voor deze tentoonstelling heb ik een keuze gemaakt uit werk van de afgelopen 10 jaar.

“De ‘zwarte prinses’ ligt roerloos. Haar hoofd is ietsje gekanteld, net als haar langgerekte lichaam dat even van de grond komt, alsof het aanstalten maakt te gaan zweven. De enige beweging is het opwippende staartje dat haar sterke jonge nek accentueert. Armen en benen zijn afwezig. In plaats van voeten heeft ze een soort vissenstaart. De behoefte om te bewegen is haar vreemd, haar verlangens zijn gestold. Als een ‘gisant’ rust ze in zichzelf, in haar eigen omhulsel van zwarte klei.
De ‘de zwarte prinses’ is een raadselachtig monolithisch beeld dat associaties oproept met een boegbeeld, een sarcofaag, en afrikaanse kunst waarin de boomstam vaak nog is terug te vinden”

(tekst: Anne Berk).

Ik maakte tekeningen en kleischetsen en behalve het grote beeld zelf ook haar omgeving, ‘het kleine meer’ met de gouden flonkeringen tussen de golven, ‘de kleine prinsessen’, en ‘stroming’, een traag voortglijdend water met ellipsen van blauw en zwart en rode bladeren. Ook de maanvormig afgesleten bergen in de verte en de witte sneeuwvormen horen bij het verhaal.

Het is echter niet alleen de natuur die mij treft. Ook mensen in oorlogssituaties, mensen die geen enkele schijn meer kunnen ophouden, die in hun kwetsbaarheid door ons worden gezien en zich net zo min kunnen verweren als een boom die geveld wordt, raken mij diep. Zij vermengen zich met het land, de grond waarop wij lopen, barsten in de bodem krijgen een andere betekenis, voeten worden bijna één met het ongebaande pad. Ze komen naar ons toe, van het zuiden naar het noorden.


Soms maak ik een afdruk van gips van een scheur of een holte in de grond. In die mal vorm ik de klei, mensfiguren zo dun als een schil, in rode of bruine aardkleuren, in een stuwende beweging.

‘Het paar’ zweeft, ‘de zwemmer’ glijdt voort. Het zijn beelden van vergankelijkheid, maar hun huid van aardkorst maakt ze tijdloos.
Uit mijn tekeningen koos ik er twee: de ene toont een uitwaaierende, transparante ruimte. De andere juist een samengebalde plek aan de voet van een oude olijf.

   

Mijn zojuist in brons gegoten ‘engel’ gaf
Jaap Lengkeek bij de oplevering cadeau aan
‘De Wijngaard’. In overleg met de tuinarchitect Broerse werd dit beeld op een hoge sokkel in de hei tegenover de hoofdingang geplaatst.

         De engel

In 1980 werd de kerkzaal vergroot en kreeg ik opdracht voor twee reliëfs van elk 6 m2, voor de boven- en benedenverdieping. Het vertelt het verhaal van Jacob’s droom, waarbij engelen opstijgen en neerdalen langs een ladder die tot de hemel reikt. Grote vleugels verbeelden dit.
De reliëfs bestaan uit tegels die op 1300 ºC gestookt werden.
In 1991 werd ‘De Kuip’ gebouwd. Weer mocht ik een beeld maken. Het werd een rood huisje van staal dat een kleine sculptuur met wijnpersers van blauwgrijze keramiek beschermt tegen weersinvloeden.
In de ingangshal hangt de ontwerptekening met de maten en verklarende tekst.

Het begint met ‘d’ Amandelboom’, het tehuis voor bejaarden,  gebouwd door Jaap Lengkeek, dat in 1964 in Bilthoven geopend werd. Het bestuur gaf mijn vader, Klaas Mobach II, de opdracht voor een reliëf in het trappenhuis, voorstellende Christus, die ons nodigt tot het Avondmaal.

Daarbij kwam een fries aan de buitengevel, waarvoor Jaap Lengkeek een opzetje maakte.  De tekst, in uitgesneden letters, luidt: “Komt tot de bruiloft, alle dingen zijn gereed”.

In 1971 werd ‘De Wijngaard’ opgeleverd. Plantenbakken voor de trappenhuizen, de zitjes in de centrale hal, ballustrades en muurtjes, werden precies op maat, op de plek van bestemming geïntegreerd in het gebouw. Blauwen, grijzen en later, in 1980 bij de uitbreiding van de grote zaal, tenmoku-bruinen. Het overleg vond plaats uit de losse pols, Mobach was altijd in voor iets nieuws.Klaas II maakte zeker vijftig procent van de grote plantenbakken en na zijn dood werden met name de bruine gedaan door Bouke, mijn broer, en medewerkers Ruud en Piet.

Klaas Mobach II, 1893-1976
Opleiding in bedrijf; Kunstnijverheidsschool Amsterdam en Kunstnijverheids Avondschool Utrecht.
Bekwaam ontwerper, schilder en decorateur.
Boetseerde vazen en grote monumentale objecten.

Bouke Mobach II, 1924
Opleiding in bedrijf; Kunstnijverheidsschool Utrecht; Kunstacademie Arnhem en later die in Utrecht.
Vervulde bijzondere keramische opdrachten.

Hanna Mobach (1934)
Kunstgeschiedenis Universiteit Utrecht; postgraduate Ateliers ’63 Haarlem. Hoofddocent keramisch beeldhouwen Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, 1969-1989.