Blog

  • Landschapstekeningen Groningen (1972-1975)

    Op www.hannamobach.nl – de website met een chronologisch overzicht van haar werk, die ik ooit samen met Hanna mocht bouwen – is te zien, dat zij zich al vroeg evolueerde van een ‘realistische’ naar een ‘abstracte’ benadering van haar werkelijkheid. In dat licht bezien is haar Groningse periode te beschouwen als ‘vroeg werk’. Ik weet niet of het daardoor onderbelicht is gebleven – hoewel ik er ademloos naar kon kijken, heeft het nooit toegang tot haar etalage gekregen. Nou, dat was dan zo… Nu ik, twintig jaar later, toch de moed heb een tipje van deze sluier op te lichten, viel me op dat haar Groninger werk – hoe levensecht het ook is – toch al een zekere abstractie bezit.
    Maar er is een uitzondering: de bovenstaande schets van, (vermoedelijk) de steenfabriek in Oostrum – die ik hier hier als introductie gebruik, om het contrast met het minimalistische landschappen van de overige tekeningen aan te geven.  
    Hein Zeillemaker, 29 januari 2022

    Tekeningen 

    Het gebeurt maar zelden dat ik begrijp wat ik zie, als ik iets zie wat me treft. 

    Want wat zie ik precies? 
    Als ik erg goed ga kijken verdwijnt het soms juist.
    Pak ik potlood en papier, is het alweer weg. Onverschillig of het om een berg, een mens of een boom gaat. Wat zag ik dan eigenlijk?
    Zet ik een lijn op papier, dan leeft daar onmiddellijk een eigen werkelijkheid, die vraagt om een tweede, een derde lijn, enzovoort, en ontstaat er op het papier en binnen zijn grenzen, een tweede werkelijkheid die ik niet helemaal kan sturen en die me verrast.

    Er gebeuren zulke vreemde dingen. 
    Op een ochtend in de lente leek het of de bomen meters waren opgeschoven in de richting van het huis. De wind stroomde als een beek door hun bladeren. Maar toen ik het wilde tekenen was de wind verdwenen.
    En de achterkant van een waterval, hoe ziet die eruit?

    Hanna Mobach – zie: www.hannamobach.nl / Tekeningen

    Klik op de afbeeldingen om ze te vergroten
    Hof

    je kijkt – en langzaam ga je vergeten
    waar je vandaan kwam en waar
    je naar terug wilde

    er is hier iets dat je vertelt dat
    er op je werd gewacht en aan je vraagt
    om niet meer weg te gaan

    en ja – even zou je willen zijn
    wat je ziet.

    Groninger straatpoëzie van Rutger Kopland

    Jij bent het spel

    Alle dingen die je in het leven moet,
    heb je zelf veroorzaakt
    en je zult ze zelf moeten afwerken, natuurlijk.
    Maar het gaat erom:
    hóe werk je het af.
    Je kunt het zo afwerken
    dat het zich wéér zal herhalen
    en wéér zal herhalen
    en wéér zal herhalen…
    Of je kunt het zo afwerken dat het afgelopen is,
    dat je het hele spel kent
    en dat je daarin gelukkig bent.
    Want jij bent het spel,
    jij bent de wereld,
    jij bent de schepping.
    En je houdt op met jezelf af te scheiden
    en te zeggen: ‘Ik moet er nog bijhoren’ –
    Je bent er al!
    Dan heb je mij niet meer nodig,
    niemand meer nodig,
    dan ga je je weg.
    Maarten Houtman, Eefde, 29 april 1988.

    Nagekomen tekeningen uit Hanna’s fotoarchief

  • Dromend naar de wereld kijken (1)

    Keuze uit Hanna’s archiefmappen

    “En dan gaat het erom, op welke leeftijd je ook bent, dat je weer durft te dromen – het slechtste, volgens de opvatting van de maatschappij – durft te dromen dat je iets anders bent. Dat je, behalve die hele machinerie die ook in jou werkt, iets bent wat nooit geboren is en wat nooit sterft. Wat toeziet in alles wat er gebeurt in je leven en daar geen oordeel over heeft. Dat alleen maar aanwezig is.”
    Maarten Houtman, Dromend naar de wereld kijken. Mennorode mei ’07.

    “Tussen 1960 en 1965 werd het tekenen hoofdzaak, vooral portretten, o.a. van patiënten van de psychiatrische inrichting ‘Licht en Kracht’ in Assen, maar ook van vrienden en, soms in opdracht, van hun kinderen.
    Daarnaast begon ik reliëfs en beeldjes te boetseren, die voor een deel door de pottenbakkerij in productie werden genomen. Toen was het ook pas dat ik de mogelijkheden van de keramiek voor het beeldhouwen begon te beseffen.”
    Hanna Mobach, Groninger landschappen, 1961
    [voor vergroting klik rechtsonder]
  • Hanna in het E.K.W.C., Den Bosch, 1998/99

    [klik op de afbeeldingen om ze te vergroten]

    “Hanna Mobach (1934) bracht eind 1998, begin 1999 een werkperiode door bij het EKWC (Europees Keramisch WerkCentrum). Wellicht ongebruikelijk voor iemand die al lang meeloopt in het ‘vak’. Maar als voormalig lid van de toelatingscommissie en lid van het bestuur van het EKWC zocht ze niet eerder de gelegenheid. Werken in het EKWC was als een vakantie. ‘Je bereidt het goed voor, zodat je onbezorgd weg kunt. Eenmaal in het EKWC kun je je helemaal toeleggen op je werk. Wel intensief, al snel maak je enorm lange dagen. Bovendien denkt iedereen bij het EKWC mee en wordt alles in het werk gesteld jouw ideeën te verwezenlijken’.”

    Matty Gaikhorst,;‘Hanna Mobach: Van natuurbeeld tot autonoom beeld’


    Hanna Mobach, ‘Ceramic Sculptures – Inhoudsopgave’


    EINDE
  • Keramische kunst in en om ‘De wijngaard’

    ’De wijnpers’ – een rood huisje van staal…
    …beschermt een kleine sculptuur met wijnpersers van blauwgrijze keramiek tegen weersinvloeden.
    Een tentoonstelling van werk van Hanna Mobach ter gelegenheid van de opening van de nieuwbouw van De Wijngaard op 28 september 2006.
    Tevens een terugblik op de collectie Mobach-keramiek, die al sinds 1970 in het gebouw geïntegreerd is, dankzij het grote enthousiasme van de architect Jaap Lengkeek voor keramiek en de fijne samenwerking die bestond tussen mijn vader Klaas Mobach II en mijn broer Bouke enerzijds en de architect anderzijds.
    Het oerlandschap 1997. Houtskool op papier, 21x16cm .

    Over de tentoonstelling

    “Het land ligt daar als een mens van wien men houdt”.

    Dit zinnetje van Nescio vertelt precies wat mij inspireert.
    Een beschaduwde oever aan de rand van een sneeuwveld; de weerspiegeling verdubbelt de schaduw en maakt er een mens van.
    Een opgedroogde regenplas met zijn krimpscheuren vormt een ondiepe holte die aan een mens doet denken.
    Scheuren in de wand van een afgraving zien er uit als schaduwen van voorbijgangers.
    Al lopend door de ongerepte natuur word ik erdoor getroffen, ik schrik ervan, loop terug om te zien of het waar is wat ik zag en begin te tekenen.
    Zo onderzoek ik wat nodig is, wil de vorm zijn inhoud prijsgeven.

    “Tekenen is de kunst van het weglaten. Kijk maar door je oogharen”, zei mijn vader als we samen buiten zaten te tekenen.
    Ik was toen elf of twaalf.

    Mijn grootvader stichtte in 1895 in Utrecht een pottenbakkerij.
    Hij werd opgevolgd door vier van zijn zonen, van wie mijn vader, Klaas II, de jongste was.
    Mijn broer Bouke en mijn neefs volgden en nu wordt het bedrijf geleid door de vijfde generatie.

    Als telg uit deze familie leerde ik respect en liefde voor de traditie en het ambacht en vooral voor de beeldende kunst in ruime zin.
    Ik kwam echter niet in het bedrijf, maar kreeg een opleiding als beeldend kunstenaar.

    Tijdens mijn opleiding aan Ateliers 63 in Haarlem voerde ik enkele grote werken uit in klei (in Utrecht) in combinatie met staal (in Haarlem). Met staal kun je klei laten zweven.

    Na de Ateliers volgden vier jaar in het bedrijf waarbij de daar vervaardigde potten en vazen mochten dienen als materiaal, net zoals schroot en andere gevonden voorwerpen. Beelden en wandobjecten maakte ik. Geen (ontwerpen voor) gebruiksgoed. Ik werkte deels voor het bedrijf, deels voor mezelf en gaf les aan de Utrechtse kunstacademie (keramisch beeldhouwen).

    Af en toe liet ik een beeld gieten of lassen, maar gaandeweg begon de klei me meer te boeien en ik vond het fijn dat je het beeld helemaal zelf kunt uitvoeren. De directe toets van je vingers blijft bewaard in de huid, terwijl je de kleur en de gloed van de scherf kunt bepalen door de kleisoort en de temperatuur waarop je stookt.

    Tegenwoordig beperk ik me meestal tot zwart-, rood-, of witbakkende klei en een eenvoudige kleislib waardoor het beeld een satijnige glas krijgt.

    De keuze van het werk

    Voor deze tentoonstelling heb ik een keuze gemaakt uit werk van de afgelopen 10 jaar.

    Zwarte prinses, 1999. 36x30x214cm

    “De ‘zwarte prinses’ ligt roerloos. Haar hoofd is ietsje gekanteld, net als haar langgerekte lichaam dat even van de grond komt, alsof het aanstalten maakt te gaan zweven. De enige beweging is het opwippende staartje dat haar sterke jonge nek accentueert. Armen en benen zijn afwezig. In plaats van voeten heeft ze een soort vissenstaart. De behoefte om te bewegen is haar vreemd, haar verlangens zijn gestold. Als een ‘gisant’ rust ze in zichzelf, in haar eigen omhulsel van zwarte klei.
    De ‘de zwarte prinses’ is een raadselachtig monolithisch beeld dat associaties oproept met een boegbeeld, een sarcofaag, en afrikaanse kunst waarin de boomstam vaak nog is terug te vinden”

    (tekst: Anne Berk).

    Bergen, witte heuvels – 50x200x200cm
    (zie ook onderaan)
    Het kleine meer – 135 x 155 cm

    Ik maakte tekeningen en kleischetsen en behalve het grote beeld zelf ook haar omgeving, ‘het kleine meer’ met de gouden flonkeringen tussen de golven, ‘de kleine prinsessen’, en ‘stroming’, een traag voortglijdend water met ellipsen van blauw en zwart en rode bladeren. Ook de maanvormig afgesleten bergen in de verte en de witte sneeuwvormen horen bij het verhaal.

    Rood en zwart, 2003 – 177 x 31 x 50 cm
    Gouden stronk & rode bedding , 1999 – 62 x 97 x 70 cm

    Het is echter niet alleen de natuur die mij treft. Ook mensen in oorlogssituaties, mensen die geen enkele schijn meer kunnen ophouden, die in hun kwetsbaarheid door ons worden gezien en zich net zo min kunnen verweren als een boom die geveld wordt, raken mij diep. Zij vermengen zich met het land, de grond waarop wij lopen, barsten in de bodem krijgen een andere betekenis, voeten worden bijna één met het ongebaande pad. Ze komen naar ons toe, van het zuiden naar het noorden.

    Voeten Zuid-Noord – 50 x 200 x 150 cm


    Soms maak ik een afdruk van gips van een scheur of een holte in de grond. In die mal vorm ik de klei, mensfiguren zo dun als een schil, in rode of bruine aardkleuren, in een stuwende beweging.

    ‘Het paar’ zweeft, ‘de zwemmer’ glijdt voort. Het zijn beelden van vergankelijkheid, maar hun huid van aardkorst maakt ze tijdloos.
    Uit mijn tekeningen koos ik er twee: de ene toont een uitwaaierende, transparante ruimte. De andere juist een samengebalde plek aan de voet van een oude olijf.

    Tekening, houtskool – 80 x 110 cm
    Het paar –  44 x 125 x 12 cm

    De opdrachten

    De wijnbouw, detail

       

    De wijnbouw

    Mijn zojuist in brons gegoten ‘engel’ gaf
    Jaap Lengkeek bij de oplevering cadeau aan
    ‘De Wijngaard’. In overleg met de tuinarchitect Broerse werd dit beeld op een hoge sokkel in de hei tegenover de hoofdingang geplaatst.

             De engel

    Jacob en de engelen – 300 x 200 cm

    In 1980 werd de kerkzaal vergroot en kreeg ik opdracht voor twee reliëfs van elk 6 m2, voor de boven- en benedenverdieping. Het vertelt het verhaal van Jacob’s droom, waarbij engelen opstijgen en neerdalen langs een ladder die tot de hemel reikt. Grote vleugels verbeelden dit.
    De reliëfs bestaan uit tegels die op 1300 ºC gestookt werden.
    In 1991 werd ‘De Kuip’ gebouwd. Weer mocht ik een beeld maken. Het werd een rood huisje van staal dat een kleine sculptuur met wijnpersers van blauwgrijze keramiek beschermt tegen weersinvloeden.
    In de ingangshal hangt de ontwerptekening met de maten en verklarende tekst.

    Voorgeschiedenis

    Het begint met ‘d’ Amandelboom’, het tehuis voor bejaarden,  gebouwd door Jaap Lengkeek, dat in 1964 in Bilthoven geopend werd. Het bestuur gaf mijn vader, Klaas Mobach II, de opdracht voor een reliëf in het trappenhuis, voorstellende Christus, die ons nodigt tot het Avondmaal.

    Daarbij kwam een fries aan de buitengevel, waarvoor Jaap Lengkeek een opzetje maakte.  De tekst, in uitgesneden letters, luidt: “Komt tot de bruiloft, alle dingen zijn gereed”.

    In 1971 werd ‘De Wijngaard’ opgeleverd. Plantenbakken voor de trappenhuizen, de zitjes in de centrale hal, ballustrades en muurtjes, werden precies op maat, op de plek van bestemming geïntegreerd in het gebouw. Blauwen, grijzen en later, in 1980 bij de uitbreiding van de grote zaal, tenmoku-bruinen. Het overleg vond plaats uit de losse pols, Mobach was altijd in voor iets nieuws.Klaas II maakte zeker vijftig procent van de grote plantenbakken en na zijn dood werden met name de bruine gedaan door Bouke, mijn broer, en medewerkers Ruud en Piet.

    Klaas Mobach II, 1893-1976
    Opleiding in bedrijf; Kunstnijverheidsschool Amsterdam en Kunstnijverheids Avondschool Utrecht.
    Bekwaam ontwerper, schilder en decorateur.
    Boetseerde vazen en grote monumentale objecten.

    Bouke Mobach II, 1924
    Opleiding in bedrijf; Kunstnijverheidsschool Utrecht; Kunstacademie Arnhem en later die in Utrecht.
    Vervulde bijzondere keramische opdrachten.

    Hanna Mobach (1934)
    Kunstgeschiedenis Universiteit Utrecht; postgraduate Ateliers ’63 Haarlem. Hoofddocent keramisch beeldhouwen Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, 1969-1989.

    Kleine beeldjes op vensterbank atelier Hanna Mobach

    EINDE

  • Passanten

    Anne Berk over Hanna’s werk

    De Zwarte Prinses (1999) ligt roerloos. Haar hoofd is ietsjes gekanteld, evenals haar langgerekte lichaam dat even van de grond komt, alsof het aanstalten maakt te gaan zweven. De enige beweging is het opwippende staartje dat haar sterke jonge nek accentueert. Armen en benen zijn afwezig. In plaats van voeten heeft ze een soort vissenstaart, maar anders dan de Kleine Zeemeermin uit het sprookje lijkt de Zwarte Prinses daar niet onder te lijden, De behoefte om te bewegen is haar vreemd, haar verlangens zijn gestold. Als een gisant rust ze in zichzelf, in haar eigen omhulsel van zwarte klei. De Zwarte Prinses is een raadselachtig monolitisch beeld, dat associaties oproept met een boegbeeld, een sarcofaag en Afrikaanse kunst waarin de boomstam nog prominent aanwezig is. 

    “‘Zo heb ik haar gezien,’ vertelt Hanna Mobach. Tijdens één van haar vele reizen naar Noorwegen maakte ze een tocht door de Jotunheimen. Op 3000 meter hoogte lag er sneeuw, maar door de felle zon smolt de sneeuw op de hoogste punten weg. Het was zo stil dat je het water kon horen druppelen. Er ontstonden holletjes in de sneeuwvlakte. Stukken rots kwamen bloot te liggen en staken zwart af tegen de witte sneeuw. Ze spiegelden zich in het meer en vormden de contouren van een vrouw.
    ‘Telkens overkomt het me dat ik in een plooi van het landschap of de reflectie van het water mijn gevoelens weerspiegeld zie. Het zijn bezielde plekken, die aansluiten op wat er in mijn verbeelding al bestond.’
    De tekening die Mobach van de verschijning in de Jotunheimen maakte kreeg een vervolg in een beeld.”

    “Voor Mobach is de waarneming belangrijk, voedingsbodem en vertrekpunt voor de verbeelding. Ze heeft haar leven lang getekend, notities gemaakt van weidse landschappen in Groningen, Frankrijk en Noorwegen. In tekeningetjes die soms niet groter zijn dan een hand, zijn bomen aaneengesmeed tot plastische vormen met uitgesproken contouren, maken bergketens een omhelzend gebaar of manifesteren vluchtige schaduwen zich tot een ijle figuur.
    ‘Deze Icarusfiguur had ik in 1991 al waargenomen en getekend, maar in 1993 herkende ik zijn gestalte in de holtes van een kleigroeve in Brunssum. Toen kwam ik op het idee om ter plekke een afdruk van de aarde te maken.’
    Mobach, die uit een oud pottenbakkersgeslacht stamt, was gefascineerd door de verweerde, gebarsten aarde, gegeseld door water, zon en wind als het gelaat van een oude vrouw. Ze maakte gipsafdrukken van deze sporen die op hun beurt dienden als mal voor een positieve vorm in klei . Zo veranderden de sporen van het landschap in de sporen van menselijk leven, in gestalten die aan omzwachtelde mummies of verdroogde veenlijken doen denken.[1]
    De Icarus en andere beelden uit deze serie (o.a.Demeter en Verdwenen water) zijn in feite objets trouvés. Balancerend op de grens tussen vorm en vormeloosheid prikkelen ze de verbeelding . Mobach heeft deze figuren herkend in de plooien van de aarde en de fragmenten afgedrukt, afgebakend en verwerkt in een beeld. Ze lijken ontstaan zoals ook de natuur ontstaat, en niet ‘gemaakt’.”

    “Het werken met objets trouvés kent echter ook zijn beperkingen. Je bent tenslotte afhankelijk van wat je vindt. Mobach besloot zichzelf meer vrijheid toe te staan en de beelden zelf te maken. De met goudluster geglazuurde Stronk (1999) werd van de grond af opgebouwd uit plukken klei, met een handgebaar dat de suggestie van samengebalde energie versterkt. Bedding (1998-99), de wederhelft van Stronk, herinnert aan de lichte sporen van een rug in het warme zand, aan de ontvankelijkheid van moeder aarde. Bij dit beeld vleide Mobach de klei over een bedding van zand die ze met haar handen in de holtes drukte.
    Bedding en Stronk zien er ook ‘ natuurlijk’ uit, maar in de Voeten Zuid/Noord (2001, p. 11) wordt de figuratie explicieter. De voeten zijn breed en plat alsof ze groeien uit de aarde die ze betreden. De dunne benen vormen een hoek ten opzichte van de voeten waardoor de suggestie van beweging wordt opgeroepen. Het beeld van stromen vluchtelingen dringt zich op – vandaar de titel -, maar toch was Mobach hier in eerste instantie niet op uit. De oorsprong van dit beeld ligt in het wandelen, in het lopen in de natuur. ‘Vaak wordt de waarheid nog eerder ontdekt door de voet dan door het oog’, schrijft Meir Shalev en dat geldt ook voor Mobach.[2] ‘Ik ben me sterk bewust van mijn eigen lijf. Hoe mijn voeten contact maken met de aarde die zich onder mij welft als een lichaam. Soms lijkt het bijna onbeleefd om eroverheen te lopen’.”

    Voeten Noord/Zuid, 2001-2002. Zwart bakkende klei met zwarte terra sigillata; 50 x 200 x 125 cm.

    “Het oeuvre van Hanna Mobach is moeilijk te categoriseren.[3] Haar werk vertoont een cyclische ontwikkeling waarbij dezelfde thema’s in een andere gestalte opduiken. Figuratief en non-figuratief wisselen elkaar af, maar zijn steeds terug te voeren op de menselijke emotie en het gebaar dat daar uitdrukking aan geeft, zonder dat die emotie expliciet wordt gemaakt. ‘Waar het over gaat is moeilijk in woorden te vangen . Het gaat mij om de ziel van de dingen. Dat kan ik alleen zichtbaar maken in een beeld’.

    Op de postacademische opleiding Ateliers ’63 kreeg ze les van Wessel Couzijn, Eddy Fernhout, Ger Lataster en Carel Visser.[4]
    Vooral Couzijn (1912-1984) was van grote invloed: ‘Couzijn was een sterke persoonlijkheid. Hij daagde je uit om te laten zien wat je wilde. Hij verlangde dat je betrokken was bij je onderwerp, maar gaf je ook alle vrijheid om je ideeën te verbeelden, precies zoals hij zelf ook werkte’. Couzijn had in 1936 de Prix de Rome gewonnen, maar was stukgelopen op het herhalen van wéér een vrouwelijk naakt. Wat had dat voor zin? Hij vertrok naar Frankrijk en vluchtte tijdens de oorlog naar Spanje. Vandaar week hij uit naar de VS om aan de jodenvervolging te ontkomen. De oorlog maakte een onuitwisbare indruk op hem. Bij het vormgeven van zijn emoties kon hij niet uit de voeten met de klassieke figuratie zoals die door prof. Bronner (docent aan de Rijksakademie) werd voorgestaan. Couzijn ontdekte de expressiemogelijkheden van gebruiksvoorwerpen, die immers een geschiedenis met zich meedragen, en versmolt ze met was tot organische beelden. Zo hadden wij op de binnenplaats van de Ateliers een grote hoop schroot waar de prachtigste stukken voor het uitkiezen lagen, gebutste en vervormde stukken ijzer die ik met gips en vlas tot een geheel smeeode. Die schroothoop was de oorsprong van Schelp (1967). Ik haalde de motorkap van een 2CV uit de hoop, die openwelfde toen ik h omkeerde, en ik werd getroffen door de houding van overgave. Andere beelden die ik in die tijd maakte zijn de in lood(!) gegoter Ruimtevaarder, en Sneeuwwitje en haar prins.’”

    Schelp is een ontvankelijk beeld, Cape zijn tegenpool.

    ‘Cape’, h. 220 cm. Tuin Utrechts Provinciehuis ‘Rijsweerd’. Toen dat gesloten werd, kreeg ‘Cape’, dankzij een buurtinitiatief, in 2015 een nieuwe plek in het Kromme Rijn Park in Utrecht.

    “De geheimzinnige gesloten Cape uit 1973 ontstond tijdens een wandeling op de causse in Frankrijk. Mobach zag tussen de scha een donkere vorm oprijzen die ze niet kon thu isbrengen, met een holte waarin iets scheen te leven. Het bleek een herder te zijn die zich in zijn cape had verborgen tegen de regen. Mobach werkte haar visioen uit in klei, het materiaal waar Mobach mee was opgegroeid en waar ze nu naar teruggreep. Ze kneedde twee modellen die haar te letterlijk voorkwamen, kneep de natte klei in elkaar en opeens zag ze de spleet ontstaan die haar had gefascineerd. Deze ondefinieerbare gestalte voerde ze uit in het groot. Ze beschikte over de mogelijkheid om de meer dan levensgrote Cape te stoken bij het familiebedrijf, ‘Mobach pottenbakkers’ in Utrecht, en zo werd Hanna Mobach een van de eerste keramische beeldhouwers in ons land.

    Keramiek in de breedste zin van het woord is een omhulling vade leegte. Daar speelt Mobach met Cape op in. Cape, en Rode jas (1999) zijn net als ons lichaam, een tijdelijk omhulsel dat wij uiteindelijk van onze schouders zullen werpen. Mobach is sterk doordrongen van de vluchtigheid van het bestaan. Het zweven (Ruimtevaarder), het vallen (Jcarus) en de nagelaten sporen (Verdwenen water, Demeter) zijn daar de uitdrukking van. Zij zijn de voorouders van Zwarte prinses.”

    ‘Het werk gaat over de paden en de wegen, de holtes en de aanhechtingen, de verbindingen en de scheuren, de rondingen en hun afdrukken, de slijtage door de t ijd, in het lijf en in het gesteente. De voeten gaan en worden zelf aarde, en het land welft zich als een lichaam’, aldus Hanna Mobach.

    ____________________

    [1] Naar aanleiding van deze beelden dichtte Rutger Kopland:
    'Hemel en aarde, | en wij, | deze toevallige ikken, | die weten dat ze passanten zijn | en er maar eventjes bij horen | en niet'.
    [2] Meir Shalev, De grote vrouw, Amsterdam 2000, p. 33.
    [3] Er is een thematische verwantschap met het latere werk van Sigurdur Gudmundsson 1942) en David VandeKop 1937). Ook bij hen is er sprake van een synthese tussen mensguur en landschap. 
    [4] In de periode na de oorlog heeft Wessel Couzijn (1912-1984) als eerste in Nederland een beeldhouwkunst geïntroduceerd die niet slechts fungeerde als weerspiegeling of Interpretatie van de zichtbare werkelijkheid, maar als uitdruking van de eigen psychische wereld. Met zijn zeer persoonlijke opvattingen en oorspronelijke beelden was hij baanbreend voor de moderne beeldhouwkunst in Nederland. Tent . cat. Honderd jaar bouwen en verzamelen, Haarlem/Otterlo (Kröller-Müller Museum) 1988, p. 242. 'Het zijn', zoals Couzijn zegt, 'geen leesbare beelden, maar beelden die je moet ondergaan. Ik houd niet van de deformatie van de menselijke figuur [ ... I Het resultaat is afgeleid van iets wat het zelf niet is. Dan heb ik liever een kunstwerk dat met dat lijf niets meer te maken heeft, maar wel met een menselijk gebeuren'. Paul Hefting, 'Wessel Couzijn, (1912- 1984)' in: Het grote gedicht. Nederlandse beeldhouwkunst 194511994, Den Haag (Grote Kerk) 1994.
    EINDE